Vincent holt door de straten van Amsterdam. Hij is stiekem achter zijn vader aan naar buiten geglipt. Die wilde niet dat hij meeging, maar Vincent wil óók zien hoe de Duitse soldaten de stad binnentrekken. Nog maar vijf dagen geleden hebben ze Nederland aangevallen. Vincent werd er wakker van. Vliegtuigen vlogen ronkend over de stad en in de verte hoorde hij knallen.

Beneden zaten zijn vader en moeder bij de radio te luisteren naar het nieuws. ‘Vincent, niet schrikken. Het is oorlog, ‘ zei zijn moeder. In de dagen erna werden op de radio de meest spannende verhalen verteld. Over Duitse soldaten die uit vliegtuigen waren gesprongen met een parachute bij Den Haag, waar de ministers werkten en waar de koningin woonde. De Duitsers wilden ze gevangen nemen, maar de ministers en de koningin waren net op tijd naar Engeland gevlucht. Er werd zwaar gevochten tussen Nederlandse en Duitse soldaten, maar wat hadden die Duitsers veel wapens en vliegtuigen! Toch bleef Vincent hopen op een goede afloop. Tot gisteren. Toen kwam de oppergeneraal van het Nederlandse leger op de radio. Hij zei dat het leger zich had overgegeven, omdat de strijd veel te ongelijk was. Duizenden Nederlandse soldaten waren er al gedood. Hij zei ook dat er zware tijden zouden komen en dat de Nederlanders rustig moesten blijven en moedig moesten zijn. Hijgend blijft Vincent staan. Waar is zijn vader nou gebleven? Zoekend kijkt hij tussen de mensen door, die overal lopen. Sommige hebben een fiets aan de hand, want het is veel te druk om te fietsen. Iedereen loopt in de richting van het Damrak. Vincent besluit dit ook te doen. Zijn vader is vast ook die kant uitgegaan, denkt hij. Op het Damrak verdringen de mensen zich op de stoepen. Wie op de weg staat, wordt door een politieman te paard teruggeduwd. Vincent wurmt zich naar voren, tot hij bijna vooraan staat. Dan ziet hij legerwagens aan komen rijden over de weg, stapvoets, in een lange stoet. Er zitten Duitse soldaten in. Vincent ziet het aan die rare vlaggen die op hun auto’s wapperen: rood, met een zwart hakenkruis erop. Sommige soldaten steken hun rechterarm gestrekt uit. Dat is hun speciale groet, weet Vincent. Bijna niemand groet terug. Stil staat iedereen aan de kant. Maar er zijn er ook een paar mensen die hun arm wél uitsteken. Een meisje vóór hem bijvoorbeeld. Ze holt naar een van de soldaten toe. Uit een mand die over haar arm hangt, haalt ze een snoepje en geeft dat aan hem. ‘Alstublieft!’ ‘Vielen dank!’ De soldaat lacht en geeft haar een knipoog. Vincent begrijpt er niets van. Waarom doet ze zo aardig tegen die soldaten? Zij zijn toch de vijand? Dan wordt hij bij zijn arm gepakt. ‘Vincent!’ Zijn vader kijkt hem geschrokken aan. ‘Wat doe je hier?’ ‘Ik wilde de soldaten ook zien,’ piept Vincent. Zijn vader drukt hem beschermend tegen zich aan. ‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vraagt Vincent. ‘Wist ik het maar,’ zegt zijn vader. ‘Ik hoop dat het mee zal vallen. Dat is het enige antwoord dat ik voor je heb…’

Aanvullende beelden: 1. Vincent zit met zijn vader en moeder bij de radio. Zijn vader kijkt grimmig. Zijn moeder heeft geschrokken haar hand voor haar mond geslagen. Boven de radio hangt een dagkalender met daarop het blaadje: 14 mei. 2. De vader van Vincent drukt Vincent beschermend tegen zich aan. Ze staan tussen de andere mensen op straat. Vincent is bang.