Er rijdt een kar door de straten van Lissabon. Achterop liggen zakken meel. Nuno zit op de bok. Samen met zijn vader brengt hij het meel naar de haven. Hun paardje Pedro trekt de kar. Nuno´s wangen gloeien van de opwinding. Dat heeft hij altijd als ze dit tochtje maken. Zo saai als het bij de molen is, zo veel is er te zien in de haven.
Grote schepen met wapperende vlaggen op de mast, stoere zeemannen die de schepen volladen met eten en drinken en huilende vrouwen die afscheid nemen van hun mannen als er een schip vertrekt. Vaak duurt het meer dan een jaar voor zo’n schip terug is van de reis, helemaal naar de andere kant van de wereld. Maar het mooiste zijn nog wel de spullen die de schepen meenemen als ze terugkomen: glanzende stoffen, vreemd ruikende kruiden, poeder waarmee je verf kunt maken in de mooiste kleuren en nog veel meer. Rijke koopmannen uit allerlei landen komen het kopen. Sommige komen zelfs helemaal uit Holland! De spullen verkopen ze weer in hun eigen land. Daarmee verdienen ze bergen goud. Meer goud dan Nuno ooit bij elkaar heeft gezien. Zijn vader heeft het zelf verteld. ‘Hoooo!’ Nuno´s vader trekt aan de teugels. Pedro stopt. Ze zijn er! Terwijl zijn vader van de bok springt en naar een groot schip loopt om met de schipper te praten, kijkt Nuno genietend om zich heen. Het ruikt naar vis en zee. En wat zijn er veel geluiden! Meeuwen die krijsen, mensen die in vreemde talen praten en zeemannen die tegen elkaar schreeuwen terwijl ze een groot net vol groenten een schip intrekken. Vlakbij staat een koopman spullen te bekijken die in houten kisten zitten. Zou hij echt bergen goud verdienen? Vast wel. Hij ziet er zo sjiek uit! Ineens wiebelt de kar. Een stoere zeebonk met een grote snor is erop gesprongen. Hij sleept een zak meel naar de rand. Een andere zeebonk pakt de zak aan en loopt ermee naar het grote schip. De man met de snor grinnikt naar Nuno. In zijn mond zitten nog maar een paar tanden. ´Ik zie jou wel kijken, jochie ´ zegt hij. ‘Je vindt het zeker mooi hier.’ ‘Heel mooi, meneer,’ knikt Nuno blij. De man lacht. ‘Wil je later ook op een schip werken? De zeilen hijsen, het dek schrobben… Of word je koksmaatje en bak je scheepsbeschuiten van dat meel van jullie?’ ‘Misschien. Of… ik word ik zoals hij daar,’ Nuno wijst naar de koopman bij de kisten. ‘Dan word ik ook rijk. Ik koop een mooi huis in de stad en mijn vader en moeder komen er ook wonen. ’ De man begint te schateren. Zijn lach schalt over de kade. ‘Da’s een mooie droom voor een kleine garnaal!‘ Dan geeft hij Nuno een flinke klap op zijn schouders, zwaait een zak meel over zijn schouder en loopt weg. Even later rijden Nuno en zijn vader terug naar huis. In de verte ziet hij de molen al liggen tussen de velden met graan. Nuno denkt aan de man met de snor. Die lachte hem uit, dat had hij heus wel door. Toch staat zijn besluit vast. Later wordt hij koopman. Let maar op!